image/svg+xml

Hieronder de herinneringen van Meijer Pagrach aan de tijd dat hij ondergedoken zat. Deel 1.

Verhaal

Hieronder de herinneringen van Meijer Pagrach aan de tijd dat hij ondergedoken zat. Deel 1.

Plaatje bij verhaal: wk_16.19_meijer_pagrach_voor_de_slagerij_met_de_transportfiets_die_hij_gebruikte_voor_het_rondbrengen_van_vlees.jpg

Hieronder de herinneringen van Meijer Pagrach aan de tijd dat hij ondergedoken zat. Deel 1.

Foto-onderschrift : Meijer Pagrach voor de slagerij met de transportfiets waarmee hij het vlees rondbracht.

Hieronder de herinneringen van Meijer Pagrach aan de tijd dat hij ondergedoken zat. Deel 1.

Delen 1 – 3.    

                            

1. Ik duik onder

Vlak voor ik mijn oproep ( om zich als Jood te melden) kreeg op 24 augustus 1942 ben ik ondergedoken. Ik weet nog goed dat ik op de Sliepersdijk op het Hexel m’n ster van de jas trok en in de sloot smeet. Dat was als een bevrijding voor me. Ik kon eerst terecht bij de familie Waalderink.

Op 21 oktober was er grote paniek in Wierden omdat architect Hendrik Lodeweges was opgepakt. Hendrik Lodeweges hielp veel Joden om onder te duiken en bij de familie Waalderink waren ze bang dat hij misschien gedwongen zou worden iedereen te verraden. Daarom moest ik naar een ander onderduikadres. Het was moeilijk om iets te vinden. Daarom heb ik toen de stoute schoenen aangetrokken en heb enkele weken in ons eigen huis geslapen.

Ons huis was door de politie verzegeld, maar ik kon toch ongezien binnen komen. Overdag, voor het licht werd, verstopte ik me dan ergens in een boerenschuur. De politie had echter de sleutel van ons huis en op een nacht schrok ik wakker door gerommel aan de voordeur! Snel sprong ik uit bed, greep mijn kleren en verstopte me achter een schot op de zolder. Ik hoorde de agenten met elkaar praten en de trap op komen naar boven. M’n hart bonsde zowat mijn keel uit… ‘Het bed is nog warm,’ hoorde ik iemand zeggen. Na een poosje verdwenen de heren weer. Ik was opgelucht dat ze mij niet gevonden hadden en maakte dat ik weg kwam. Voor de zekerheid nam ik een paar dekens mee, want het was inmiddels november en al erg koud.

2. Nieuw adres

Gelukkig vonden de mensen uit het verzet toen voor mij een onderduikadres bij de familie Slettenhaar, aan de Oude Tolweg. Ik kreeg een plekje toegewezen in de schuur. Dat was niet erg best, want het was er aardedonker. Maar ik hield het vijf maand vol. Wat moet je? In april 1943 kwam ik van de hel in de hemel, want Gait Slettenhaar had een plek afgetimmerd in het kippenhok. De plek was niet erg groot, zo’n twee bij anderhalf meter. Op de grond lag een dikke laag stro, zodat ik prima slapen kon. Bovendien had ik een stoel om overdag op te zitten, maar het allerbelangrijkste vond ik dat er licht was! Daglicht, dat door een raampje naar binnen kon schijnen. Ik was de koning te rijk!

3. Een dag in de onderduik

De dagen duurden lang,  maar ik las veel in de Thora, de Joodse bijbel. En verder sliep ik veel. Door het matte glas aan de voorkant en de spleetjes tussen de planken kon ik voorzichtig naar buiten kijken en zag ik geregeld mensen voorbij komen.

Vlakbij het kippenhok woonde de familie Van Wulfften-Palthe, die voor warm eten zorgde.

In het begin werd elke avond een bord warm eten gebracht door het dienstmeisje van de van Wulfften-Palthe’s, Jenny Veldhuis uit Almelo. Later zetten ze het klaar in de keuken van het huis, in een hooikist om het warm te houden. Dat was prima, want dan kon ik even mijn benen strekken. Ik liep dan over een paadje langs een akkerwal, ging daarna door een bos, stak dan een stuk heideveld over en kwam zo in de keuken van de villa. Dat ging lang goed, totdat op een avond één van de buren de keuken in kwam lopen. Deze zag een leeg etensbord op de hooikist staan en een briefje op tafel liggen met de waarschuwing: ‘Pas op, om 8 uur spertijd!’ De man was nieuwsgierig en begon te ‘vissen’, wie er toch ’s avonds wel niet bij van Wulfften-Palthe kwam om te eten. Vanaf dat ogenblik bracht mevrouw van Wulfften-Palthe zelf elke avond het eten.

Bakker Morsink zorgde steeds voor brood.

De hygiënische omstandigheden in die kippenschuur waren natuurlijk niet best. Maar ik was blij dat ik een dak boven mijn hoofd had, hoewel het ’s winters erg koud was. Elke avond brachten ze me een warme kruik. Maar ’s zomers was het juist om te stikken van de hitte en werd je bedolven onder het ongedierte. Een toilet had ik daar natuurlijk niet, zodat ik m’n plas altijd in een oude klomp deed, die ik dan later in het bos leeggooide. Mijn grote behoefte deed ik op een emmer die elke dag geleegd en gespoeld werd.

Volgende week deel 2.

Reacties

Er zijn nog geen reacties op dit item

Plaats een reactie

Velden met een zijn verplichte velden.